zaterdag 20 augustus 2022

INDIANEN

 Het lijkt erop dat jullie de verhalen uit mijn jeugd waarderen, blijkens de leuke reacties. Nu heb ik steeds geschreven over de streken die ik uithaalde, omdat kwajongensstreken nu eenmaal leuk zijn om te vertellen en erover te lezen. Maar ik was heus niet altijd zo'n dondersteen hoor, dat begon pas rond mijn veertiende. Voor die tijd was ik best een braaf jongetje. Nou ja, redelijk braaf. Mijn vader dacht daar geheel anders over. Zo trof hij me eens op een winderige herfstdag aan op pakweg vier meter hoogte in de top van een spar. De toppen van sparrenbomen zijn nogal dun en als het hard waait zwaaien ze flink heen en weer Juist vanwege dat zwaaien was ik tot bovenin geklommen. Heerlijk zwieren op de kracht van de windstoten.. Ik zag geen gevaar, ik had gewoon lol. Het vervallen landhuis met het evenzeer verloederde omliggend terrein tegenover ons huis waar dit zich afspeelde was mijn speelgrond. Nu bevond zich langs de oude oprijlaan ook een weitje. Op een gegeven moment stond daar ineens een witte pony in, zo een die groter was dan bij boorbeeld een Shetland maar net wat kleiner dan een groot paard. Een driekwartpaard zeg maar. Ik plukte regelmatig wat gras voor het dier en op een keer toen ik dat weer wilde doen zag ik een jongen van mijn leeftijd de pony borstelen. We raakten al snel in gesprek, want jongens van een jaar of dertien storen zich niet aan conventionele beleefdheden. Al snel noemde hij zijn naam: Arend Jan. Het heeft een paar weken geduurd eer ik doorhad wat zijn echte naam was. Wat was namelijk het geval? Arend Jan, of AJ zoals hij thuis werd genoemd, was kort ervoor met zijn ouders uit Groningen naar Soest verhuisd. Ik heb echt wekenlang gedacht dat mijn nieuwe vriend Aondján heette, want zo sprak hij het uit. Enfin, AJ moest elke dag na school de stal van zijn pony Kelly uitmesten. Voor hem was dat een vervelend karweitje dat hij al een paar jaar iedere dag moest doen. Voor mij was het nieuw en spannend, dus AJ nam me graag mee naar de stal een paar straten verderop. Samen ruimden we de de stal op en ik vond het prachtig. Ik genoot van de geur van het paard, het hooi en het leer van het tuig. Dat ik dan ook mest moest scheppen vond ik in het geheel niet erg. Na het werk diende AJ het paard ook nog te laten lopen, omdat een paard nu eenmaal in conditie moet blijven. Hij deed het dier dan een halster om en liet hem aan een lang touw rondjes draven in het omheinde stuk grond naast de stal. Als ik het goed onthouden heb van destijds wordt dat longeren genoemd. Af en toe mocht ik het touw vasthouden en AJ sloofde zich uit door naast het paard mee te rennen, de manen te pakken en op de rug van het paard te springen. Dat leek mij ook wel wat en al heel vlug was ik er behoorlijk bedreven in. De truc was om een paar rondjes mee te rennen naast het paard en met één hand losjes de manen vast te houden tot je de cadans van het paard goed voelde. Vervolgens verstevigde je je greep op de manen en je sprong omhoog en opzij, precies in de cadans mee.. En zo belande je als vanzelf op de rug van het paard. Dat kunstje verveelde ons al rap, dus moest het niveau omhoog en de kunstjes moeilijker. Boys will be boys right? AJ bleek nog een voltigesingel te hebben, een buikriem (voor het paard dan hè?) met daar bovenop bevestigd een leren lus waaraan je je kon vasthouden. Dat bood mogelijkheden. Nu konden we ons bij voorbeeld op de rug van de dravende Kelly slingeren en als je er dan op zat kon je je omdraaien en achterwaarts zittend rijden, iets dat we ook al heel snel met losse handen deden.  Wat ook leuk was om even mee te rennen, de cadans te voelen, op de rug van het paard te springen en vrijwel meteen erna er aan de andere kant weer af te springen om weer even mee te rennen en het kunstje te herhalen. Wat doen jongens nu eenmaal als ze zulke dingen om de beurt doen? Juist: ze proberen elkaar te overtroeven door net iets moeilijkers en of gevaarlijkers te doen dan de ander. Wij waren niet anders. We hadden op TV in diverse westerns gezien dat de Indianen zonder zadel reden en een truc hadden om hun vijanden te misleiden. Ze hielden zich vast aan de manen van hun paarden en reden gehurkt mee aan de zijkant van hun paard. Zo zag het er voor bij voorbeeld de verdedigers van een fort uit als een onbereden paard waarop plotsklaps een ruiter verscheen die met zijn boog op hen schoot. Dat konden wij ook. En ja hoor, na enkele dagen oefenen waren wij beiden behoorlijk goed in het gehurkt aan de zijkant van de licht galopperende  Kelly hangen om ons dan ineens met een zwaai op de rug te slingeren. En het werd echt leuk toen we op het idee kwamen  om het geheel uit te breiden met een trucje dat we eerder hadden geoefend: er beurtelings links en rechts af te springen. We voelden ons echte Indianen. Dat we bleekgezichten uit Soest waren deed niets af aan het idee. En dat Paul geen Indiaanse naam was en Aondján al helemaal niet mocht de pret ook niet drukken. Wij waren Indianen en daarmee af. Ugh!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten